Evert Scholte over de nieuwe normeringen voor de SEV en AVL

BSL Testweb Onderwijs, Psychologie

Evert Scholte is, samen met Jan van der Ploeg, auteur van verschillende vragenlijsten. Daarvan zijn de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV) en de ADHD Vragenlijst (AVL) binnen het veld van ggz en (speciaal)onderwijs het meest bekend. Deze vragenlijsten hebben in 2018 een nieuwe normering gekregen. Wie is Evert Scholte en waarom een nieuwe normering?

Kunt u ons wat meer vertellen over uw achtergrond en waar u zich op dit moment mee bezig houdt?

Eind jaren tachtig vroeg collega Jan van der Ploeg mij  te komen te werken aan de Leidse Universiteit bij een project voor preventieve hulpverlening aan jeugdigen met politiecontacten in Den Haag. Zo ben ik terecht gekomen bij Universiteit Leiden.

Eerst als docent orthopedagogiek bij het Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening. Daarna als hoofddocent bij de afdeling Ontwikkelingsstoornissen. In 2005 ben ik benoemd tot hoogleraar Jeugdzorg en Speciaal Onderwijs.

Vorig jaar juni ben ik met Emiraat gegaan en werk ik alleen nog bij het Nederlands Instituut voor Pedagogisch en Psychologisch Onderzoek (Nippo) in Amsterdam. Dat instituut hebben Jan van der Ploeg en ik destijds opgericht omdat we het universitaire onderzoek niet praktijkgericht vonden. Het Nippo doet onderzoek op het terrein van onderwijs en de jeugdhulpverlening.

Daarnaast houden we ons bezig met het ontwikkelen van betrouwbare en valide instrumenten voor diagnostiek en indicatiestelling. Ook doen we beleidsonderzoek. Bijvoorbeeld naar het functioneren van instellingen, leefgroepen, scholen en schoolklassen en naar de effecten van behandelprogramma’s.

U heeft samen met Jan van der Ploeg de ADHD Vragenlijst (AVL) en de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV) ontwikkeld. Deze tests worden al vele jaren gebruikt binnen het (speciaal)onderwijs en jeugdzorg. Waarom denkt u dat de tests zo vaak ingezet worden?

De SEV en AVL brengen de belangrijkste sociaal-emotionele gedragsproblemen in kaart die bij jeugdigen voorkomen. Maar wat ook mee zal spelen is dat de tests wetenschappelijk goed onderbouwd zijn. Ze zijn betrouwbaar en valide, wat bijdraagt tot objectievere waarneming van het gedrag. Verder zijn er normen. Er is een directe koppeling met de DSM-5 criteria. En door de empirische normen van de jeugdbevolking, is vergelijking met leeftijds- en seksgenoten mogelijk.

Misschien speelt ook mee dat de tests ingevuld kunnen worden door diegene die dagelijks met het kind omgaan, zoals de ouders, leraren en pedagogisch medewerkers. Zij hebben het beste zicht op het gedrag van het kind. De testvragen zijn zo gesteld dat ze goed door hen zijn te beantwoorden.

Vorig jaar is er een nieuwe normering bij de AVL en SEV verschenen. Wat is er veranderd aan de normering, de scoreverdeling?

Een belangrijk onderdeel van testen is dat testuitslag van een bepaald kind vergeleken kan worden met die van andere kinderen, de zogeheten normgroep. Hierdoor kom je er achter of het geteste kind een afwijkende ontwikkeling doormaakt, of niet.

Omdat het normgedrag in de loop van de tijd kan veranderen is het belangrijk periodiek na te gaan hoe de doorsnee jeugdbevolking zich gedraagt. Omdat de AVL en de SEV alweer enige tijd in roulatie zijn hebben we kortgeleden een nieuw normeringsonderzoek gedaan. Dit heeft geleid tot aanpassingen, voornamelijk op het gebied van autisme. De verschillen met de vorige normering zijn niet dramatisch, maar voor een goed beeld is het aan te raden de nieuwe normen te gebruiken.

U heeft inmiddels met Jan van der Ploeg, naast de SEV en AVL verschillende andere tests ontwikkeld zoals de Leervoorwaardentest (LVT), de Vragenlijst Psychosociale Vaardigheden (VPV), de vragenlijst Emotioneel Intelligentie Quotiënt (EIQ) en de Gezinsvragenlijst (GVL). Kunt u wat meer over deze tests vertellen?

Tests zoals de AVL en SEV brengen met name gedrag in kaart. Het zijn goede screeners om afwijkende gedragsontwikkelingen op te sporen. Achtergronden, oorzaken en mogelijke oplossingen blijven daarbij echter buiten beeld. Die kennis is wel nodig voor goede handelsgerichte diagnostiek. Met de GVL, LVT, VPV en EIQ vragenlijsten brengen we de achtergronden van het probleemgedrag in kaart.

Met de GVL kan bijvoorbeeld worden bepaald of gesignaleerde leer- en gedragsproblemen veroorzaakt worden door opvoedingsomstandigheden. Met de LVT onderzoek je of zwak ontwikkelde leervaardigheden/executieve functies een rol spelen en met de VPV en EIQ bepaal je of versterken van de sociaal-emotionele vaardigheden zou kunnen helpen.

En dan is er de nieuwe Agressievragenlijst (AGV). Wat meet die precies?

De AGV is ontwikkeld om het verschijnsel ‘agressie’ uit te diepen. In ons onderzoek bleek namelijk dat agressie meer omvat dan slaan, schoppen en schelden. Zo is bijvoorbeeld stiekem gedrag en roddelen ook een manier van agressie. Ook kan agressie bewust ingezet worden om anderen te schaden, zoals bijvoorbeeld stelen. Dit is noemen we proactieve agressie. Ook kan het een emotionele, verdedigende reactie zijn, zoals vechten omdat men zich bedreigd voelt. Of wel reactieve agressie. Voor de diagnostiek en behandeling van agressie is het belangrijk goed zicht te hebben op al deze aspecten.

In ons onlangs verschenen Handboek sociaal emotionele vaardigheden, gaan we uitgebreid in op de vraag hoe gedragsproblemen van jeugdigen effectief behandeld en voorkomen kunnen worden door versterking van sociaal emotionele vaardigheden. De door ons ontwikkelde tests die ik hierboven noemde, spelen daarbij een belangrijke rol.

Meer informatie

De AVL, SEV, LVTAGV, VPVEIQ, EFV en GVL zijn online afneembaar via Testweb Onderwijs (groepsafname) en Testweb Psychologie (individuele afname)

Evert Scholte (1950) studeerde filosofie en pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam, met als specialisatie algemene opvoedkunde, ontwikkelingspsychologie en methoden en technieken van onderzoek. Hij promoveerde in 1988. Van 1983 tot 1997 werkte hij bij het Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ) van de Rijksuniversiteit Leiden. Sinds 1998 is hij werkzaam bij de afdeling Orthopedagogiek van het Departement Pedagogiek van de Universiteit Leiden, vanaf 2002 als universitair hoofddocent, met als specialisme ontwikkelingsstoornissen en vanaf 2005 als bijzonder hoogleraar integratie speciaal onderwijs en jeugdzorg. Hij heeft verscheidene publicaties op zijn naam staan op het gebied van de diagnostiek, indicatiestelling en behandeling van kinderen met ernstige ontwikkelings- en/of opvoedingsproblemen.